De onwenselijkheid van de strafbaarstelling van verheerlijking terrorisme
Door Frank Joosten
In Spanje gaan al een aantal weken duizenden betogers de straat op om te protesteren tegen de arrestatie van rapper Pablo Hásel. De rapper werd in 2018 veroordeeld tot 9 maanden cel voor onder andere het verheerlijken van terrorisme. Hij verstuurde in de periode 2014 tot 2016 een paar duizend tweets waarin hij refereerde aan de gewapende strijd van de groepen Grapo en ETA, groeperingen die in Spanje worden gezien als terreurorganisaties.(1) Volgens Amnesty International staat Spanje symbool voor een zorgwekkende trend in Europa, waar de vrijheid van meningsuiting steeds verder wordt ingeperkt in het kader van de nationale veiligheid. Met het oog op de aankomende verkiezingen is het ook interessant om te kijken of dit thema in Nederland een issue is. Dit blijkt wel degelijk het geval, het strafbaar stellen van verheerlijking van terrorisme is immers onderdeel van het verkiezingsprogramma van het
CDA.(2) Al vanaf 2005 tracht het CDA de strafbaarstelling van verheerlijking van terrorisme wettelijk te verankeren en momenteel is het wetsvoorstel Strafbaarstelling verheerlijking terrorisme, ingediend door CDA-kamerlid Monica Keijzer, aanhangig bij de Tweede Kamer.(3) Maar wat houdt dit wetsvoorstel precies in en waarin schiet het huidige instrumentarium te kort? En hoe verhoudt zich dit tot de vrijheid van meningsuiting uit art. 10 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM)? In deze blog zal ik daarop antwoord gegeven.
Wetboek van Strafrecht
Het huidige Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr) beschikt al over de strafbaarstellingen van opruiing (art. 131, 132 WvSr) en het aanzetten tot haat, geweld en discriminatie (art. 137c t/m 137e WvSr). Waarin zit dan de toegevoegde waarde van het wetsvoorstel? In de zogenoemde Context-zaak uit 2015 heeft de rechtbank geoordeeld dat het enkele verheerlijken van een terroristisch misdrijf op zichzelf niet strafbaar is; er dient sprake te zijn van bijkomende omstandigheden.(4) Dit baart initiatiefnemer Keijzer zorgen. Het wetsvoorstel houdt dan ook kort gezegd in dat indien er sprake is van verheerlijking van een terroristisch misdrijf er een gevangenisstraf kan worden opgelegd van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie (maximaal 20.500 euro). Wat daarbij van belang is dat er sprake is van verheerlijking indien er blijk wordt gegeven van een hoge waardering voor een terroristisch misdrijf. Voorbeelden hiervan zijn het zwaaien met een vlag van IS of het via sociale media uiten van waardering van een onthoofdingsfilmpje van IS. Volgens Keijzer is het wetsvoorstel noodzakelijk omdat verheerlijking van terroristische misdrijven burgers diep kan kwetsen, de samenleving kan ontwrichten en een voedingsbodem kan zijn voor radicalisering.(5) Maar hoe staat dit in verhouding tot de vrijheid van meningsuiting uit art. 10 van het EVRM?
Vrijheid van meningsuiting
De vrijheid van meningsuiting uit art. 10 EVRM behelst niet alleen uitingen die positief worden ontvangen of als onschuldig worden gezien. Uit de zogenoemde Handyside-leer volgt dat ook uitingen die een staat of bevolkingsgroep kunnen beledigen, shockeren of verontrusten vallen onder de reikwijdte van art. 10 EVRM.(6) De ondergrens van art. 10 EVRM zit hem in uitingen die vallen onder de zogenoemde ‘hate speech’. Maar de vrijheid van meningsuiting is geen absoluut recht. Dit recht mag worden ingeperkt indien er is voldaan aan de beperkingscriteria uit lid 2 van art. 10 EVRM. De beperking moet noodzakelijk zijn in een democratische samenleving, hetgeen betekent dat er sprake moet zijn van een pressing social need. De rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de Mens (hierna: EHRM) schetst niet per se een duidelijk kader omtrent de verheerlijking van terrorisme. De meest spraakmakende zaak omtrent dit leerstuk betreft Leroy v France uit 2008. Het ging hier om een cartoonist die in zijn werk de aanslagen van 9/11 had verheerlijkt. Volgens het Hof kon dit geen bescherming genieten van art. 10 EVRM nu de uitingen plaatsvonden in een gebied en periode waarin meerdere aanslagen hadden plaatsgevonden. De cartoon kon geweld opwekken en was in ieder geval een verstoring van de openbare orde. Wat hierbij sterk werd meegewogen is dat de cartoonist slechts een boete kreeg van 1500 euro, de maatregel was dus niet buitenproportioneel.(7) Op basis van de rechtspraak van het EHRM lijkt er wel degelijk ruimte om de verheerlijking van terrorisme strafbaar te stellen. De Leroy v France zaak is het bewijs dat het EHRM bereid is om de interpretatie en de toepassing van deze strafbaarstelling ruime marge te geven. Het is in mijn ogen echter maar de vraag hoeveel marge het Straatsburgs Hof geeft aan de strafbaarstelling van enkel verheerlijking. Er moet, lijkt het, wel sprake zijn van bijkomstige omstandigheden die de inperking van de vrijheid van meningsuiting rechtvaardigen.
De beperkingsgronden uit art. 10 EVRM
Er kan – ondanks de inzichten van de initiatiefnemer Keijzer– de vraag worden gesteld wat de pressing social need is van het wetsvoorstel.(8) Het belangrijkste speerpunt van het wetsvoorstel betreft de Context-zaak in eerste aanleg. De Hoge Raad heeft inmiddels de stelling genuanceerd van de initiatiefnemer dat verheerlijking onder opruiing valt daardoor niet strafbaar zou zijn.(9) Dit betekent echter niet dat de wetgever de strafbaarstelling van verheerlijking niet nodig zouden vinden. Het is niet zo dat verheerlijking nooit strafwaardig is en niet door strafrechtelijke vervolging kan worden gerechtvaardigd. Zo’n strafbaarstelling zou overinclusief zijn nu de strafwaardige varianten van verheerlijking al vervolgbaar zijn op grond van de reeds besproken strafrechtelijke bepalingen. Hier ligt mijns inziens ook de kern van het probleem. Indien de initiatiefnemer stelt dat het verontrustend is dat het zwaaien met IS vlag niet vervolgbaar is, valt daar misschien vanuit onderbuikgevoelens wat voor te zeggen. Maar er zijn bijkomende omstandigheden nodig om de verheerlijking strafbaar te kunnen maken, dit lijkt ook in lijn met de rechtspraak van het EHRM. Zo zal onder het huidige WvSr het enkel verspreiden van IS-geweld op social media niet strafbaar zijn, maar indien er daarbij ook wordt opgeroepen om naar Syrië af te reizen wél.
Praktijken in het buitenland laten zien dat de strafbaarstelling van verheerlijking van terrorisme tot onwenselijke situaties kan leiden. Het rapport van Amnesty International laat zien dat strafbaarstellingen in andere Europese landen kunnen zorgen voor een klimaat waarin steeds minder ruimte is voor afwijkende meningen en controversiële humor.(9) Met name journalisten, social media gebruikers, advocaten en muzikanten liggen daar onder vuur. Zo zijn er voorbeelden van rappers en Youtubers in Spanje die zijn veroordeeld tot twee jaar celstraf voor het verheerlijken van terrorisme. In Frankrijk werden al meer dan 350 mensen – waaronder veel jongeren – veroordeeld voor de uitdrukking van ‘apologie’ voor een terroristische daad. Net als Amnesty International deel ik de mening dat een gevangenisstraf voor het enkel verheerlijken van terrorisme een buitenproportionele inperking is van de vrijheid van meningsuiting.
Conclusie
In tijden van verkiezingen is het verleidelijk om voor de bühne op te roepen tot een harde aanpak van terrorisme. Natuurlijk, de samenleving moet beschermd worden tegen de schade van terrorisme en alle neveneffecten. Maar de ‘schadelijke’ vormen van verheerlijking zijn al strafbaar onder het huidige instrumentarium, terwijl praktijken in het buitenland laten zien dat het enkele strafbaar stellen van verheerlijking van terrorisme tot onwenselijke situaties kan leiden. In mijn ogen is het wetsvoorstel dan ook lastig te rijmen met de beperkingsgronden uit art. 10 EVRM. Het strafrecht moet worden gezien als een ultimum remedium waar secuur mee om dient te worden gegaan. Bovendien kan het hard straffen van tieners die een video op internet liken of delen mogelijk radicale ideeën alleen maar aanwakkeren.(11)
(1) NOS, Hoe de arrestatie van de Spaanse rapper Hásel Spanje al dagenlang tot rellen leidt, 17 februari 2021.
(2) CDA, verkiezingsprogramma 2021-2024, p.88.
(3) Kamerdossier 34.466, ‘Wetsvoorstel Strafbaarstelling verheerlijking terrorisme’, 2017-2018.
(4) Rechtbank Den Haag, 10 december 2015, r.o. 12.11 ECLI: NL:RBDHA:2015:14365 [Context-zaak].
(5) Memorie van Toelichting, Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme, 2016-2017, nr.6.
(6) EHRM 7 december 1976, nr. 5493/72, r.o. 49 (Handyside t. Verenigd Koninkrijk).
(7) EHRM 2 oktober 2008, nr. 36109/03, r.o. 47 (Leroy t. Frankrijk).
(8) R. Vennix, ‘Wetsvoorstel verheerlijken van terrorisme: niet effectief en niet nodig’, NJCMBulletin 2005, afl. 8, p. 1085-1090.
(9)Hoge Raad, 24 maart 2020, r.o. 59, ECLI:NL:HR:2020:447.
(10)Amnesty International, ‘Tweet if you dare’, maart 2018.
(11)M. van Noorloos, Verheerlijking van terrorisme. Een nieuwe kans?, NJB 2014/1907, afl. 37, 2014.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!