Blog ‘Rapist bastard’ – Waarde- of feitenoordeel? (Einarsson v.IJsland)

‘Rapist bastard’ – Waarde- of feitenoordeel? (Einarsson v.IJsland)

Door Christiaan Schuurs van de Redactiecommissie

Op 7 november van dit jaar oordeelde de tweede sectie van het EHRM in de zaak van IJslandse bekendheid ‘Egill Einarsson’ (ook wel bekend onder pseudoniemen zoals ‘Gillzenegger, DJ MuscleBoy of Big G’[1]) tegen IJsland. Het onderwerp van geschil was een Instagram-post waarop een foto van de aanvrager stond, die eerder was gebruikt ter illustratie bij een interview, bewerkt met een omgekeerd kruis en het woord ‘loser’ op Einarssons voorhoofd en met het bijschrift ‘fuck you rapist bastard’.[2] De verantwoordelijke voor de post, ‘X’, was kennelijk onder de indruk geweest dat alleen zijn volgers deze konden zien. In feite was de post echter openbaar en werd deze door een krant opgepikt en verder verspreid.[3] Einarsson verloor in iedere aanleg van de tot het hooggerechtshof uitgevochten civiele lasterprocedure.

Context
De beschuldiging was niet uit de lucht gegrepen. Einarsson was een krap jaar eerder door twee vrouwen beschuldigd van verkrachting en een ander seksueel misdrijf. De openbare aanklager achtte na politieonderzoek het bewijs niet toereikend, waardoor geen vervolging plaatsvond. Relevant was verder de bredere context van de Instagram-post in het publieke debat over seksuele misdrijven, een discussie waar Einarsson aan had deelgenomen en waar hij deels onderwerp van was.[4] Het IJslandse hooggerechtshof achtte bovendien relevant dat Einarsson zich in het verleden veelvuldig denigrerend had uitgelaten over vrouwen, zelfs op manieren die de suggestie zouden kunnen wekken dat Einarsson een voorstander is van seksuele misdrijven tegen vrouwen.[5] Naast aanstootgevende blogposts over specifieke vrouwen, is Einarsson berucht om het refereren aan vrouwen als ‘ílát’, of ‘containers’, en ‘drasl’ of ‘afval’.[6]

De beoordeling van het Hof
Einarsson beriep zich tegenover het Hof op zijn rechten ten aanzien van eer en goede naam die voortvloeien uit artikel 8 EVRM. In de afweging die plaatsvindt met het recht op vrije meningsuiting van X, voortvloeiend uit artikel 10 EVRM, zijn de criteria uiteengezet in onder andere Von Hannover (no. 2) van belang. In het onderhavige geval zijn dat: contributie aan een publiek debat, bekendheid van de betroffen persoon en onderwerp van de contributie, het daaraan voorafgaande gedrag van de betroffen persoon, en de inhoud, vorm en consequenties van de publicatie, inclusief de methode gebruikt voor het verkrijgen van de informatie en de waarheidsgetrouwheid.[7] In dit kader moet een verschil worden gemaakt tussen oordelen over waarden en feiten. Het EHRM erkent dat deze beoordeling binnen de margin of appreciation valt. Desondanks moet er voldoende feitelijke onderbouwing zijn, ook in het geval van een ‘value judgment’.[8]

Het Hof herhaalt dat een bekend en controversieel figuur zoals Einarsson meer moet dulden dan de gemiddelde persoon.[9] Ook was evident dat de post deel vormde van het publieke debat.[10] Het doorslaggevende argument in de zaak kan worden gevonden in de beoordeling van de vorm, inhoud en consequenties van de bijdrage. Het Hof stelt zich meer specifiek de vraag of de classificatie van de post als een waardeoordeel door de IJslandse rechter binnen de margin of appreciation valt.[11]

Het Hof overweegt dat ‘verkrachter’ in eerste instantie duidelijk een beoordeling van feitelijke aard is. Het Hof sluit daarentegen niet uit dat een feitelijke bewoording in context gebruikt kan worden als waardeoordeel, als hier overtuigende argumenten voor zijn.[12] In het onderhavige geval vindt het Hof dat die er niet zijn. Het Hof bekritiseert het arrest van het Hooggerechtshof, waarin slechts gerefereerd zou zijn aan een ‘genadeloos publiek debat’ dat veroorzaakt was door de aanvrager zelf. Ook hechtte het hooggerechtshof niet genoeg waarde aan de feitelijke context: de post volgde één week nadat de verkrachtingszaak was afgebroken.[13] Hiermee is niet genoeg onderbouwd waarom de feitelijke bewoordingen in casu moeten worden aangemerkt als een waardeoordeel, want:

‘’… even disputed public persons that have instigated a heated debate due to their behaviour and public comments, do not have to tolerate being publicly accused of violent criminal acts without such statements being supported by facts’’[14]

In dit licht vindt het Hof dat de IJslandse rechter geen eerlijke balans heeft gevonden tussen de twee relevante grondrechten.

Geen unaniem oordeel
Het arrest wordt vergezeld door twee dissenting opinions. Judge Lemmens begint zijn tegenbetoog met de opmerking dat het Hof ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft gehecht aan de vraag of de uiting een waardeoordeel was.[15] Desondanks focust hij zich op dit onderdeel. Waar het Hof in het arrest van het hooggerechtshof leest dat ‘rapist bastard’ gelezen wordt als een objectieve verwoording, begrijpt Judge Lemmens de overwegingen als inhoudend dat het bijschrift, in de context van de aangepaste foto en het feit dat het een reactie was op het interview, slechts als scheldwoord gebruikt wordt. De context van het ‘genadeloze publieke debat’ ziet daarmee op de afbeelding. Hiermee zou het hooggerechtshof niet onredelijk hebben geoordeeld en binnen de toepasbare margin of appreciation zijn gebleven.[16] Judge Mourou-Vikstrom voegt daar in haar aparte dissent aan toe dat de aanvrager zichzelf, met zijn eerdere uitspraken over vrouwen, in een positie heeft gebracht waarin de term ‘rapist’ als waardeoordeel gebruikt kon worden. Met andere woorden, hij had met zijn controversiële en aanstootgevende uitspraken de grens tussen waarde- en feitenoordeel doen verschuiven.

Opmerkingen
Het bestaan van een meningsverschil binnen het Hof is een terechte indicatie dat zowel het belang van het onderscheid tussen feiten- en waardeoordeel, als de classificatie daarvan, niet geheel duidelijk is. Judge Lemmens geeft aan dat het Hof wel erg snel de sprong maakt van ‘het gaat om een feitenoordeel’ naar ‘er is geen juiste balans gevonden’. Het Hof hecht kennelijk doorslaggevend belang aan de ernst van de beschuldiging en het feit dat deze niet is bewezen. Een beoordeling van de werkelijke schade aan Einarsson’s reputatie vindt niet plaats.

Daarnaast is de kritiek van de dissenters op ‘s Hofs beoordeling van de uiting niet ongefundeerd. Indien de context een feitelijke bewoording kan maken tot een waardeoordeel, zou het behulpzaam kunnen zijn om de relevante criteria toe te lichten. In het arrest zoals het is gewezen is onduidelijk onder welke omstandigheden ‘rapist bastard’ wél een ‘value judgment’ wordt. Ten slotte is het niet ondenkbaar dat de nationale rechter een geschikter orgaan is om over deze kwestie te oordelen op basis van de context. Aan het subsidiariteitsbeginsel ligt ten grondslag dat lagere organen dichter bij de feiten staan. In het onderhavige geval gaat dat mijns inziens zeker op.

Bronnen:
[1] https://en.wikipedia.org/wiki/Egill_Einarsson
[2] EHRM 7 November 2017, App no. 24703/15 (Einarsson v. Iceland), par. 7-8.
[3] Idem, par. 9.
[4] Idem, par. 13.
[5] Idem, par. 16.
[6] https://en.wikipedia.org/wiki/Egill_Einarsson
[7] EHRM 7 februari 2012, App. no. 40660/07 en 60641/02 (Von Hannover v. Germany (no. 2), par. 108-113; EHRM 7 November 2017, App no. 24703/15 (Einarsson v. Iceland), par. 39 en 42.
[8] EHRM 7 November 2017, App no. 24703/15 (Einarsson v. Iceland), par. 40.
[9] Idem, par. 43.
[10] Idem, par. 45.
[11] Idem, par. 49.
[12] Idem, par. 50.
[13] Idem, par. 51.
[14] Idem, par. 52.
[15] Idem, Dissenting Opinion van Judge Lemmens, par. 3.
[16] Idem, Dissenting Opinion van Judge Lemmens, par. 4-6.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een antwoord